De Fransen, die van oudsher de voorlopers zijn van politieke veranderingen in Europa, verrassen hun buren bij de presidentsverkiezingen (10 en 24 april 2022) en de parlementsverkiezingen (12 en 19 juni 2022).

Slechts 47% van de kiezers nam deel aan de vierde verkiezing, een verbazingwekkende uitslag in een land met een lange traditie van politiek activisme.

Hoewel 38% van de geregistreerde kiezers voor Emmanuel Macron koos, stemde slechts 14% voor parlementsleden die dicht bij hem staan, waardoor hij gedwongen werd om "samen te werken".

In feite is de Nationale Assemblee, die al lang geen plaats meer is voor debat maar een kamer voor het vastleggen van de wil van de president, een circus geworden waarin afgevaardigden elkaar het woord ontnemen en elkaar ter verantwoording roepen. Daarom is niet alleen de uitvoerende macht, maar ook de wetgevende macht disfunctioneel geworden.
Hoe heeft het zover kunnen komen en hoe kan een regering opnieuw worden opgebouwd?

De vernietiging van instellingen

Naar mijn mening is het allemaal begonnen in 1986 met de benoeming van een "Staatssecretaris voor Mensenrechten". Wat een goed idee leek, was in feite een aanslag op de verworvenheden van de Revolutie van 1789. Tot dan toe werd een onderscheid gemaakt tussen de Franse traditie van "mensen- en burgerrechten" en de Angelsaksische traditie van "mensenrechten". Het eerste garandeert rechten aan degenen die aan politiek doen, terwijl het tweede rechten garandeert op voorwaarde dat het volk zich niet met de politiek bemoeit. Het eerste is emancipatoir, het tweede schept slechts orde zonder geweld.

De Fransen zijn zich er vandaag niet van bewust dat het meest gelezen boek tijdens de Revolutie van 1789 dat van de Engels-Amerikaans-Franse Thomas Paine over dit debat was. Het raakt de kern van het verschil tussen de Franse en de Angelsaksische cultuur. Door de term "mensenrechten" aan te nemen, hebben de Fransen afstand gedaan van hun erfgoed.

De tweede stap was het Verdrag van Lissabon in 2007, waarmee het "nee" van de Fransen in het referendum over de Grondwet van de Europese Unie in 2005 werd uitgewist. De Franse heersende klasse, die meende dat zij haar burgers hun "mensenrechten" kon garanderen, meende dat zij als enige wist hoe politiek te bedrijven en dat zij derhalve de wil van het Volk terzijde kon schuiven.

De derde stap in 2018 was de nieuwe interpretatie van het devies van de Republiek door de grondwettelijke raad. De Grondwet verwijst naar het "gemeenschappelijk ideaal van vrijheid, gelijkheid en broederschap". Volgens de wijzen vloeit uit dit beginsel voort "de vrijheid om anderen om humanitaire redenen te helpen, ongeacht de legaliteit van hun verblijf op het grondgebied van de Staat". Broederschap is niet langer de wapenbroederschap van de revolutionairen van 1848, waarop het algemeen kiesrecht was gebaseerd, maar een eenvoudige vorm van liefdadigheid.

Let wel, ik stel de mensenrechten, het Verdrag van Lissabon of het recht om immigranten te helpen niet ter discussie. Ik constateer alleen dat men, om deze beslissingen te rechtvaardigen, de basis van het Franse sociaal contract heeft laten vallen. Of liever, dat nobele besluiten zijn gebruikt om ons politieke erfgoed met voeten te treden.

De evolutie van de politieke klasse

Toen dit verraad eenmaal was gepleegd, slonk de politieke klasse. Vijftig jaar geleden bestond het uit vier vijfde van de burgers, maar nu omvat het minder dan de helft van de geregistreerde kiezers.
Geregistreerde kiezers die zich van stemming onthouden, berusten niet alleen in hun minachting voor het electorale aanbod dat hen wordt gedaan. Zij weigeren ook en vooral om medeverantwoordelijk te zijn voor de door het regime genomen besluiten. In een democratie moet elke kiezer de beslissingen van de meerderheid aanvaarden. Dit is echter alleen mogelijk als alle burgers het sociaal contract respecteren.

Wanneer we vandaag de dag zien dat de staat soldaten naar de Sahel stuurt om neokoloniale belangen te beschermen of een racistisch regime in Oekraïne militair steunt, kunnen we alleen maar constateren dat er een kloof gaapt tussen onze praktijken en onze nobele woorden.

Herschrijven van recente politieke geschiedenis

Om de vernietiging van de waarden van de revoluties van 1789 en 1848 te rechtvaardigen, hebben politici en de media de recente geschiedenis herschreven op basis van de schijn in plaats van de feiten.

 Zo hebben wij tijdens de laatste presidentscampagne een kandidaat, die beweerde het voorbeeld van Charles De Gaulle te volgen, zien vergeten dat er "linkse Gaullisten" waren en horen beweren dat de generaal rechts was en altijd tegen de communisten en de USSR had gestreden. Maar De Gaulle organiseerde het verzet tegen de nazi-invasie door vooral op communisten te rekenen. En in 1954 haalde hij het Angelsaksische project van de Europese Defensiegemeenschap onderuit met de stemmen van de Franse Communistische Partij (PCF).
Evenzo vertrouwde hij op links om Algerije in 1962 onafhankelijkheid te geven; op communistische arbeiders om een defensie-industrie op te bouwen; en op PCF-afgevaardigden om in 1966 uit het geïntegreerde commando van de NAVO te stappen. En het was de PCF die hem redde in mei 1968.

Charles De Gaulle, die inderdaad uit extreem-rechtse hoek kwam, regeerde altijd in het belang van de natie en niet als een rechtse leider. Hij bestreed de communisten in het binnenlands beleid, maar vertrouwde op hen in het buitenlands beleid. Hij nam deel aan de geallieerde landing in Normandië, maar beschouwde deze als een Angelsaksische poging om Frankrijk te koloniseren en heeft altijd geweigerd dit te herdenken. Hij was het enige westerse staatshoofd dat zich op de Sovjettelevisie tot de volkeren van de USSR heeft gericht en heeft Rusland altijd als een Europees land beschouwd.

 Tijdens de verkiezingscampagne werd als vanzelfsprekend aangenomen dat de republiek in contrast stond met de monarchie. Terwijl de republiek wordt geacht te regeren volgens het algemeen belang, is de monarchie een regime dat de macht toekent aan één enkele mens, erfelijk benoemd of gekozen door enkele edelen. Het is echter heel goed mogelijk om zowel republikein als monarchist te zijn. Zo riep Hendrik IV (1589-1610) zichzelf uit tot de eerste "republikeinse koning van Frankrijk" door vrijheid van godsdienst te garanderen.

Deze kwestie is verre van marginaal aangezien zij aan de oorsprong ligt van het secularisme (en niet de wet van 1905 inzake de scheiding van Kerk en Staat, waarin juist de strijd van Filips II Augustus (1180-1223) tegen de Paus werd opgenomen). Op basis van deze vervalsing werd een strijd gevoerd tegen burgers van de moslimreligie, die werden gelijkgesteld met aanhangers van een islamitisch beleid. Het is waar dat Mohammed zowel een spiritueel voorbeeld als een krijgsheer was. Historisch gezien heeft de Arabische cultuur altijd godsdienst en politiek vermengd, maar de Franse cultuur niet en er is geen reden om dat te doen. Moslims zijn burgers zoals anderen, islamieten zijn tegenstanders van universaliteit.

Een kandidaat, die terecht was begonnen met het aan de kaak stellen van de privileges die aan buitenlanders worden verleend, zette zijn campagne voort met te bepleiten dat sociale uitkeringen niet zouden worden toegekend aan degenen die hun bijdragen voor sociale regelingen hadden betaald maar op grond van nationaliteit. Deze xenofobie werd onmiddellijk afgestraft bij de stembus. De Franse bevolking staat bijzonder open voor anderen, zoals blijkt uit het hoge percentage huwelijken met buitenlanders.

 Ook tijdens de verkiezingscampagne werden Jean-Marie Le Pen en de door hem geleide partij, het “Front National” (FN), nu “Rassemblement National”, afgeschilderd als tegenstanders van de republiek. Onder de leiders van het FN bevonden zich inderdaad veel voormalige functionarissen van het regime van Philippe Pétain en tegenstanders van de Algerijnse onafhankelijkheid. In 1998-99 heb ik echter de instelling van een parlementaire onderzoekscommissie naar een mogelijk partijpolitiek gedrag van het FN uitgelokt. De elementen die wij onder de aandacht van de parlementsleden brachten waren heel anders: Jean-Marie Le Pen was een agent van het hoofd van de Gaullistische geheime diensten, Jacques Foccart. Hij was belast met het bijeenbrengen van alle extreem-rechtse groeperingen en moest ervoor zorgen dat zij geen initiatieven namen die schadelijk waren voor de Republiek.

De Ordedienst van de FN, de DPS, werd verzorgd door de DPSD (nu DRSD), een militaire geheime dienst. De directeur van de veiligheidsdienst van het Front National was tegelijkertijd de persoonlijke veiligheidsagent van de tweede echtgenote van president Mitterrand en diens dochter Mazarine. Hij was ook een agent van de Franse geheime dienst die betrokken was bij de uitschakeling van Tsjetsjeense jihadisten.

 President François Mitterrand was overigens niet de socialist die hij beweerde te zijn. Diep schizofreen, verdeelde hij zichzelf tussen twee families, een officiële met zijn linkse vrouw, de andere onofficieel met zijn extreem rechtse minnares. Evenzo verdeelde hij zijn kabinet in het Élysée tussen linkse en extreem-rechtse adviseurs. Francois de Grossouvre bijvoorbeeld had in het interbellum de eerste cel van de Ku Klux Klan in Frankrijk opgericht.

Ik noem hier alleen oude en symbolische feiten. Men zou dit verhaal kunnen voortzetten door te vermelden hoe Frankrijk de jihadisten tegen Libië en tegen Syrië steunde, en later de racistische "banderieten" tegen Rusland. Dit zijn allemaal gebeurtenissen die rechtstreeks in strijd zijn met het beeld dat de Fransen van zichzelf hebben.

Geen van deze feiten dringt door tot hun bewustzijn, maar iedereen beseft het als je met ze praat.

Om de situatie te bezweren is het dringend noodzakelijk dat de Fransen onder elkaar bespreken wat zij als zekerheden beschouwen, ook al worden deze betwist. Alleen door hun herinneringen te bundelen, kunnen ze aan hun toekomst bouwen. Tot dan zijn de Fransen geen burgers meer, maar consumenten die bezorgd zijn over hun koopkracht. Zij zijn verdeeld in verschillende gemeenschappen, in "archipels", zoals een socioloog het uitdrukte.

Hoe om te gaan met de problemen van het land

De Fransen zijn het erover eens dat het dringend noodzakelijk is het gezag van de staat te herstellen en het niveau van het onderwijs in de algemene scholen te verhogen. Dit zijn structurele maatregelen die in de eerste plaats een consensus over de rol van de staat en in de tweede plaats krachtige investeringen vereisen.

Intussen kan het belangrijkste probleem van het land, evenals van andere westerse landen, worden aangepakt, namelijk de verarming van de werknemers tegenover de onwaarschijnlijke verrijking die slechts weinigen genieten. Vandaag bezitten de vijf grootste fortuinen in Frankrijk evenveel als de 27 miljoen armste burgers. Nooit, zelfs niet in de Middeleeuwen, is er zo’n ongelijkheid geweest. Dit maakt elke democratische procedure tot een illusie.

Deze sociologische transformatie komt overeen met het verschijnsel van de economische globalisering, dat niets te maken heeft met de technische vooruitgang, maar alleen met het Angelsaksische imperialisme. Het zal uiteraard zeer moeilijk zijn om alle internationale verdragen die deze ontwikkeling structureren, te ontmantelen. Maar het is mogelijk om vanaf nu een einde te maken aan dit moorddadige spel door alle invoer te onderwerpen aan dezelfde regelgeving als de plaatselijke producten.

Zo is het in Frankrijk verboden met hormonen behandeld kalfsvlees te produceren, maar het is wel legaal om het in te voeren en te verkopen tegen een lagere prijs dan die van de plaatselijke veehouders. En het is in Frankrijk verboden om kinderen 10 uur per dag te laten werken, maar het is legaal om textiel dat onder deze omstandigheden is gemaakt in te voeren en veel goedkoper te verkopen dan plaatselijke producten.

Iedereen is het eens over deze principes, ze moeten alleen nog in de praktijk worden gebracht.

Vertaling
openbaararchief.nl